Bijgevoegd de beantwoording op de schriftelijke vragen.

 GroenLinks heeft de volgende schriftelijke vragen inzake de ontwerp-Structuurvisie 

Windenergie op land.Toelichting:

Op 28 maart 2013 hebben de Ministers van Infrastructuur & Milieu en Economische Zaken de ontwerp-Structuurvisie Windenergie op land aangeboden1 aan de Tweede Kamer. Naar aanleiding van de inhoud van dit ontwerp en de aanbiedingsbrief heeft onze fractie een aantal vragen.

In de aanbiedingsbrief lezen wij de passage: “Daartoe wijst het kabinet gebieden aan die in beginsel geschikt zijn voor windenergieprojecten van ten minste 100 MW. Alle provincies zullen dit jaar een structuurvisie opstellen waarin de gebieden of locaties worden aangewezen ten behoeve van windenergieprojecten kleiner dan 100 MW. Al deze gebieden samen zijn nodig om het vermogen van 6000 MW te kunnen realiseren.”

Vragen aan het College van Gedeputeerde Staten (GS):

1. De verdeling tussen de provincies in IPO-verband gaat uit van een landelijk totaal van 6000 MW windenergie in 2020. Hoe verhoudt bovenstaande passage zich tot de IPOverdeling en de “Afspraken overleg Rijk en IPO over wind op land van 22 januari 2013”?

2. Houdt bovenstaande passage in dat het Kabinet van mening is dat zowel de gebieden in de provinciale structuurvisies als die in de structuurvisie van het Kabinet gerealiseerd dienen te worden?

3. Betekent dit dat de initiatieven gerealiseerd via de Rijkscoördinatieregeling (RCR) in mindering gebracht zullen worden op de doelstellingen voor de provincies?

4. Zo nee, mogen wij concluderen dat het Kabinet van mening is dat er meer windenergie in Drenthe zal worden gerealiseerd dan de 280 MW?