Onderstaande vragen worden gesteld tijdens de OGB vergadering van 25-11-2015.

Tijdens de commissievergadering op woensdag 25 november zal ik bijgaande vragen willen stellen aan Gedeputeerde Staten tijdens de rondvraag.

In een persbericht d.d. 11 november 2015 geeft GS aan zijn reactieve aanwijzing in te trekken:

Onlangs is de Provinciale Omgevingsverordening (POV) geactualiseerd. Daarin heeft de kernwaarde bedrijvigheid een zwaarder stempel gekregen in de belangenafweging van onze kernkwaliteiten, zoals natuur en landschap.

In de reactieve aanwijzing van GS d.d. 24 juli 2014 staat:

Wij achten de uitbreiding van de gevraagde 8000 m2 zo grootschalig dat deze niet meer onder het beoogde maatwerk voor een neventak valt.

Hoe kan het dat u, volgens dezelfde normering (Standaardopbrengst, SO) in 2014 tot de conclusie kwam dat deze uitbreiding geen neventak meer mag heten, en u in 2015 klaarblijkelijk oordeelt dat dit toch het geval is?

 

De POV sluit nieuwvestiging van zowel neventak of hoofdfunctie intensieve veehouderij expliciet uit (artikel 3.21). Aangezien de uitbreiding op peildatum 20 augustus 2014 nog niet definitief vergund was, is de uitzonderingsbepaling in dat artikel niet van toepassing.

Gaat het hier tóch niet meer om een neventak, maar om een nieuwe hoofdtak intensieve veehouderij? Is daarom de uitbreiding niet expliciet uitgesloten in de POV?

 

In de reactieve aanwijzing is expliciet beoordeeld op basis van de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Tijdens de behandeling van de Actualisatie Provinciale Omgevingsverordening (POV) op 2 september 2015 gaf gedeputeerde Stelpstra aan dat dat dit geen beleidsmatige besluiten waren, maar een vertaling van bestaand beleid (Actualisatie Omgevingsvisie 2014) in de POV.

Indien de “beleidsarme” wijziging van de POV dergelijke consequenties heeft zonder dat de Omgevingsvisie daarop is aangepast, is dit dan niet een beleidsmatige wijziging te noemen?

 

Hij deed de toezegging “Er komt met de commissie nog een discussie kernwaarde-kernkwaliteit bedrijvigheid”. Daarmee werd met name de positionering van de kernwaarde bedrijvigheid ten opzichte van de kernkwaliteiten zoals natuur en landschap bedoeld.

Is het dan niet voorbarig om vooruitlopend op die discussie andere afwegingen te gaan maken over de kernwaarde bedrijvigheid?